Lotus-eter, Grieks meervoud Lotophagoi, Latijn meervoud Lotophagi, in de Griekse mythologie, één van een stam die de Griekse held Odysseus tegenkwam tijdens zijn terugkeer uit Troje, nadat een Noordenwind hem en zijn mannen van Kaap Malea had verdreven (Homerus, Odyssee, Boek IX). De plaatselijke bewoners, wiens bijzondere praktijk wordt aangeduid door hun naam, nodigde de scouts van Odysseus uit om van de mysterieuze plant te eten., Zij die dat deden werden door een gelukzalige vergetelheid overwonnen; zij moesten naar het schip worden gesleept en aan de roeibanken worden geketend, anders zouden zij niet terugkeren naar hun plicht. De 5e-eeuwse historicus Herodotus vond de Lotus-eters aan de Libische kust. Alfred, Lord Tennyson bracht het verhaal naar de moderne wereld in zijn gedicht “The Lotos-Eaters” (1832).,
De Grieken noemden verschillende niet-narcotische planten lōtos, maar de naam kan in dit geval gebruikt zijn voor de opiumpapaver, waarvan de rijpe zaadpeul lijkt op de peul van de ware lotus. De uitdrukking “lotus eten” wordt door vele oude schrijvers metaforisch gebruikt om “vergeten” of “onachtzaam zijn te betekenen.”