de werkwoorden sein (To be) en haben (to have) zijn twee van de meest voorkomende werkwoorden in het Duits en daarom moet u hun vormen onthouden. Sein en haben zijn de infinitieve vormen van de werkwoorden. “Infinitief vormen” zijn belangrijk om te weten omdat woordenboeken lijst werkwoorden in die vorm.
tegenwoordige tijd vormen
het werkwoord sein is zeer onregelmatig in zijn vormen, net als zijn Engelse tegenhanger.,”In de tegenwoordige tijd is het als volgt vervoegd:
Note:
- du en ihr zijn de informele voornaamwoorden voor” u ” en worden alleen gebruikt met familie en vrienden. Sie (altijd met hoofdletters) is de formele ” u “en wordt gebruikt voor zowel de enkelvoud en meervoud betekenissen van formele” u.”Zorg ervoor dat u in uw vertaling duidelijk maakt dat u begreep welke betekenis” U ” in het Duitse origineel werd overgebracht in termen van zowel het aantal als het sociale niveau.,
- In tegenstelling tot het Nederlands, dat altijd het voornaamwoord “it” gebruikt voor objecten die niet gelijkwaardig zijn aan mensen, worden in het Duits de derde persoon enkelvoud voornaamwoorden, er, sie en es, ook gebruikt om te verwijzen naar mannelijke, vrouwelijke of onzijdige zelfstandige naamwoorden. Bijvoorbeeld: der Tisch (tabel) zou worden aangeduid als er, of die Wand (muur) als sie.
- het is nuttig om te onthouden dat ist altijd enkelvoud is. En sind is altijd meervoud, hoewel vergeet niet dat het voornaamwoord Sie kan verwijzen naar een of meer mensen., Met deze regels kunt u snel bepalen of het onderwerp van de zin enkelvoud of meervoud is, gewoon door te kijken naar de werkwoordvervoeging.
In de tegenwoordige tijd is het werkwoord haben als volgt vervoegd:
opmerking: Werkwoordvormen eindigend op –en zijn altijd meervoud (hoewel Sie soms verwijst naar een enkele persoon). Dit geldt voor alle werkwoorden behalve sein, dus het is handig om dit meteen te onthouden.,
onvoltooid Verleden Vormen
om de (te)
Enkelvoud
ik was (wat)
je was
hij
ze was
het is
Meervoud
wij waren (waren)
u waren
u waren
je was
heb (hebben)
Enkelvoud
ik had (had)
u waren
je had
was
Meervoud
we hadden
u waren
u waren
je was